De snoek is een echte roofvis. Hij vangt alle soorten vis, zelfs zijn kleinere
soortgenoten zijn niet
veilig. maar meestal zijn het toch de zieke of
zwakke vissen die hij eet. Deze zwakke vissen zijn makkelijker te vangen.
Dit zorgt ervoor dat de visstand in water waar de snoek voldoende in
voorkomt gezond blijft. De snoek kan prooien aan tot
ca. 75 % van zijn eigen lichaamslengte.
Van maart tot en met april worden de eieren afgezet op dichtbegroeide
plaatsen dicht onder het wateroppervlak. Als na ongeveer 13 dagen
de eitjes uitkomen teren de jonge snoekjes nog enige tijd op hun
dooierzak. De jonge snoekjes groeien zeer snel en eten watervlooien,
vislarven en wormen. In het eerste jaar kan hij al 22 cm groot worden.
Vanwege hun vroege geboorte en hun snelle groei zijn ze
altijd verzekerd van voldoende prooi.
Net als alle andere vissen wordt ook de snoek meestal niet ouder
dan één jaar. Vissen zijn in hun eerste jaar het meest kwetsbaar.
Een deel van de afgezette snoeken-eitjes komt niet eens uit,
maar sterft af of wordt opgevreten door vissen of andere waterdieren.
Ook de snoekjes die uit het ei komen hebben last van vraat door
allerlei waterorganismen, waarbij ook ziekte en voedselgebrek een rol spelen.
Bij een leeftijd van ca. 6 weken gaat kannibalisme onder soort- en
leeftijdsgenootjes een grote rol spelen. Aan het eind van het
eerste jaar blijft over het algemeen minder dan 1 % over
van wat er uit het ei is gekomen.